De armoedige
levensvisie
van het
rijke Westen
 
 
 
VANDANA  SHIVA - 12
 
  Inhoudsopgave van dit boek - Bestellen - Downloaden - Maandblad - Boeken       
 
Landbouwsite - Duurzaamsite - dDH - Archief - Links - Verder >>  
 
 
________    
____
 
 
WETENSCHAP, MILIEU EN MENSENRECHTEN;
DE WESTERSE OVERHEERSING NADER BESCHOUWD  
 
door: Vandana Shiva
 
 
creativiteit van niet-Westerse culturen - reductionisme - sociale behoeften - gezond milieu - bioculturele diversiteit
 
De ideologie van 'beschaving brengen', die de Westerse overheersing zowel gerechtvaardigd als mogelijk gemaakt heeft, is gebaseerd op wetenschappelijk en technisch reductionisme.
Dit reductionisme heeft vele kanten en tal van gevolgen.
1. Het eerste aspect van het wetenschappelijk reductionisme is historisch van aard. De Westerse wetenschap en techniek zijn de bijdragen van andere culturen aan haar ontwikkeling 'vergeten' en ontkennen die nu. Zo is de Westerse intellectuele ontwikkeling niets verschuldigd aan andere volken en bevestigen de wetenschappelijke en technische vondsten, die het Westen van hen overnam, de Westerse superioriteit en de inferioriteit van de niet-Westerse culturen. Het gevolg van dit reductionisme is de huidige vernietiging van de niet-Westerse kennistradities.
2. De tweede kant aan het reductionisme, dat zo karakteristiek is voor de Westerse wetenschap, ligt op het terrein van de epistemologie. Door de beperkte historische kijk gaat alleen maar één kennistraditie door voor echte wetenschap. Namelijk die kennistraditie, die gebaseerd is op de aannamen dat de wereld uit atomen bestaat en uniform is en dat begrip van de brokstukken inzicht verschaft in het geheel. Deze mechanistische wereldvisie is de toetssteen van wetenschappelijkheid geworden.
3. Dan zit er nog een derde sociaal, cultureel en ethisch aspect aan het wetenschappelijk reductionisme. Wetenschap en techniek veranderen van een menselijke schepping en een maatschappelijk middel in een doel op zich. De Westerse beschaving heeft haar gereedschap, de wetenschap, heilig verklaard. Vragen over de wetenschap zijn taboe. Zij kan niet veranderd worden. Van de maatschappij wordt verwacht dat zij zich aanpast aan de veranderingen in de wetenschap - in plaats van dat deze tegemoet komt aan maatschappelijke behoeften. Werkeloosheid, zinloosheid en vervreemding zijn de steeds duidelijker gevolgen van het sociale reductionisme, dat onlosmakelijk verbonden is met de Westerse wetenschap en techniek.
4. Vervolgens zit er nog een vierde kant aan het reductionisme: het milieuaspect. Eerst raken de complexe relaties in het levensweb buiten beeld. En vervolgens wordt het enorme beslag dat de Westerse wetenschap en techniek op de natuur leggen over het hoofd gezien. Dat betreft zowel het grondstoffen- en energieverbruik als de afvalproduktie en de milieuvervuiling.
5. Tenslotte zit er nog een vijfde, bio-cultureel aspect aan het reductionisme dat de Westerse wetenschappelijke en technologische ontwikkeling kenmerkt. De atomistische en fragmentarische benadering leidt tot een onderwaardering van diversiteit en onderlinge samenhang. Het gevolg is een grote voorkeur voor monoculturen die met dwang opgelegd en gehandhaafd worden en een ramp zijn voor de plaatselijke ecosystemen. Monoculturen zijn per definitie niet duurzaam omdat ze niet op zichzelf kunnen bestaan, maar met hulp van buitenaf in stand gehouden moeten worden.
 
Ieder aspect van het reductionisme versterkt de andere. Gezamenlijk brengen ze aan mens en milieu zware schade toe. Het gaat dan zogenaamd om 'toevallige neveneffecten'. Noch in het Westen, noch erbuiten, zijn de gevolgen van de ontwikkeling van wetenschap en techniek voor de mensenrechten op een rijtje gezet. Hoewel toch de mensenrechten van vijf-zesde van de wereldbevolking geschonden worden door de structuur van de Westerse wetenschap en techniek en de richting die deze gekozen hebben.
De schending van de mensenrechten ten gevolge van de structuur en de ideologie van de Westerse wetenschap heeft verschillende kanten:
1. De toeëigening en de systematische vernietiging van de niet-Westerse kennistradities is een schending van het mensenrecht op creativiteit.
2. De mechanistische wereldvisie onderschat de wetenschappelijkheid van niet-Westerse wetenschap en leidt tot een schending van het epistemologisch pluralisme. Het tast het mensenrecht op een eigen cultuur en ethiek en een eigen manier van kennisverwerving aan.
3. De maatschappelijke gevolgen van de Westerse wetenschapsbeoefening schenden het recht op een menswaardig bestaan.
4. De ecologische effecten van de Westerse wetenschap en techniek betekenen een schending van het mensenrecht op voldoende natuurlijke hulpbronnen.
5. Door monocultuur zowel in de maatschappij als in het milieu aan de wereld op te dringen wordt het mensenrecht op bio-culturele diversiteit geschonden.
 
 
1. De ontkenning van de creativiteit van niet-Westerse culturen
 
In 1792 schreef Charles Grant zijn 'Observaties van de Aziatische samenlevingen die aan Groot Brittannië onderworpen zijn'. Hij beweerde dat de Indiërs geen benul hadden van de natuurwetenschappen en dat "nieuwe ontwikkelingen daar heel traag verliepen".
William Ward, schrijver van het vierdelige 'Verslag van de handschriften, de godsdienst en de zeden van de Hindoes', verklaarde zeer beslist dat Hindoes niets wisten van "anatomie, chirurgie, scheikunde, farmacie en plantkunde", dat hun geografie "volledig onjuist" was en dat ze een "zeer gebrekkige" kennis hadden van de wiskunde.
De recente opleving van het onderzoek naar inheemse wetenschap en techniek, voornamelijk geïnspireerd door het werk van Dharampal 'Indische wetenschap en technologie in de achttiende eeuw', legt de racistische vooroordelen bloot die ten grondslag liggen aan de Europese geschriften over de Indische wetenschap.
Deze vooroordelen vloeien niet voort uit Europese onbekendheid met de rijke tradities van de Indiërs (waarbij de Europeanen de gewoonte hadden het alleen over 'de Hindoes' te hebben). Al sinds de achttiende eeuw werd er in wetenschappelijke genootschappen systematisch verslag uitgebracht van de Indiase wiskunde, geneeskunst, natuurwetenschappen en techniek. Het had meer te maken met 'vergeten', dan met onwetendheid. Zo schrijft Dharampal dat Fellow of the Royal Society J.Z. Holwell in 1767 aan de president en de leden van het Artsencollege in Londen rapporteerde hoe "de Brahmanen van Indostan mensen inentten tegen pokken, waarbij men zich de enorme weldaad moet voorstellen, wanneer de mensheid kennis neemt van deze buitenlandse methode." Inenting tegen pokken is dus duidelijk geen gift van het Westen aan het Oosten.
Terwijl inenten al tijden met veel succes in niet-Westerse samenlevingen toegepast werd, was deze techniek aanvankelijk in de Britse medische en wetenschappelijke wereld onbekend. Het inenten werd in Groot Brittannië gentroduceerd door de vrouw van de Britse ambassadeur in Turkije, die in 1720 haar kinderen met succes vaccineerde. De Westerse geneeskunst erkende de waarde van het vaccineren, maar paste het licht aan. Zij verving de oorspronkelijke menselijke entstof door een koeien-vaccin. Rond 1802 deden de Britten het inenten echter in de ban. De inheemse bevolking bleef vaccineren tot 1870, omdat, zoals de algemeen hoofdinspecteur van vaccinatie in Uttar Pradesh in 1870 rapporteerde, de inheemse inenting "een grotere beschermende werking heeft, dan inenting in een vochtig klimaat."
Volgens Dharampal zijn de vaak voorkomende pokkenepidemieën in de negentiende en twintigste eeuw voornamelijk te wijten aan het bemoeilijken van de inheemse inentingspraktijk. Niet alleen omdat de overheid daar geen steun aan verleende, maar ook omdat het inenten heimelijk moest plaats vinden.
De criminalisering van de inheemse tradities, waaraan de Westerse wetenschap zo veel aan ontleend heeft, eindigde niet met het kolonialisme. Tot op de dag van vandaag gaat dit door. Tegenwoordig via het verdrag op de IPR's (Intellectual Property Rights, Intellectuele Eigendomsrechten).
De IPR's beschermen alleen ontdekkingen van het geïndustrialiseerde Westen. Eeuwen van ontdekkingen in de Derde Wereld tellen volstrekt niet mee. De IPR's verschaffen multinationals het recht om zich plantemateriaal toe te eigenen, het licht aan te passen en dan het monopolie te verwerven op het kweken en verkopen van deze planten of zaden. Vergeleken met de eeuwenlange, geleidelijke veranderingen die de boeren met behulp van de natuur aanbrachten, gaat het om minieme wijzigingen. IPR's schuiven de bijdragen van honderden generaties boeren uit de Derde Wereld opzij. Het gaat om meer dan tienduizend jaar werk op het gebied van voedselconservering, kweken, fokken en domesticeren.
 
Zoals Pat Mooney stelt: "De bewering dat er van intellectueel eigendom alleen sprake kan zijn voor prestaties die door laboranten met witte jassen geleverd worden, verraadt een in wezen racistische kijk op de ontwikkeling van de wetenschap."

 
Twee vooroordelen schuilen achter deze bewering. Ten eerste dat het werk van de Derde Wereld-boeren geen waarde heeft, maar het werk van Westerse wetenschappers daarentegen wel. Ten tweede dat alleen de markt bepaalt hoe waardevol iets is. Ondertussen geeft de wetenschap wel volmondig toe dat de totale genetische verandering die boeren gedurende duizenden jaren bereikt hebben, veel groter is dan wat wetenschappers de laatste tweehonderd jaar klaar speelden met hun meer systematische wetenschappelijke aanpak. Plantkundigen blijken toch niet de enigen te zijn die nuttig werk doen bij het produceren van zaad.
De zaden van de boeren zijn voor de samenleving en voor het milieu bijzonder nuttig, ook als de marktwaarde soms nihil is. De beperkingen van de markteconomie bij het toekennen van waarde kan nauwelijks een reden zijn om te beweren dat de zaden van de boeren waardeloos zijn. Het laat eerder de tekorten van de logica van de markt zien, dan dat het iets zegt over de kwaliteit van het zaad of de intelligentie van de boeren.
We zitten nu in de merkwaardige situatie dat bepaald genetisch materiaal zogenaamd waardeloos is, wat iedereen gratis mag meenemen, en dat ander genetisch materiaal een waardevol handelsprodukt en privé-eigendom is. Voor dit onderscheid bestaat geen epistemologische rechtvaardiging. Het is niet gebaseerd op de aard van het genetisch materiaal, maar op het karakter van de politieke en economische macht.
Multinationals nemen patenten op plantaardige produkten of hun bereidingswijze, waarvan ze de werking en ook vaak de bereidingswijze zelf van de inheemse bevolking hebben leren kennen. Dit vormt een bron van ernstige conflicten rond de IPR's. De meningsverschillen rond patenten op neem-produkten vormen daarvan een voorbeeld.
Eeuwenlang heeft de Westerse wereld de bijzondere eigenschappen van de neem-boom genegeerd. De Britse, Franse en Portugese kolonisten hadden geen belangstelling voor de ervaringen van de Indiase boeren en artsen. Nu de laatste jaren de weerstand in het Westen toeneemt tegen chemische produkten en speciaal tegen pesticiden, is er plotseling veel enthousiasme voor de farmaceutische eigenschappen van de neem. Sinds 1985 hebben firma's uit de VS en Japan meer dan een dozijn patenten genomen op bereidingswijzen van houdbare neemoplossingen en -emulsies en zelfs op neem-tandpasta. Tenminste vier van deze patenten zijn in het bezit van W.R. Grace uit de USA, drie zijn van een ander Amerikaanse firma: de Native Plant Institute, en twee van het Japanse bedrijf Terumo. Nadat Grace de patenten verworven had en het vooruitzicht had op toelating van de produkten door de EPA (de Amerikaanse Environmental Protection Agency), heeft zij een fabriek opgezet in India om de neemprodukten te fabriceren voor de verkoop. Grace benaderde verschillende Indiase producenten met het voorstel haar de technologie te verkopen of om zelf met de produktie te stoppen en de grondstoffen aan haar te leveren. Waarschijnlijk wordt Grace gevolgd door andere firma's die patenten hebben. "Veel geld verdienen met neem is tamelijk eenvoudig", concludeert Science Magazine.
 
W.R. Grace rechtvaardigt de patentering met de bewering dat haar moderne extractieproces een oorspronkelijke vinding is: "Weliswaar inspireerde traditionele kennis tot het onderzoek en de ontwikkeling van deze produkten, zowel wat de samenstelling als de bereiding betreft. Toch zijn ze zo nieuw en verschillen ze, qua samenstelling en gebruik, zo sterk van het originele natuurprodukt, dat ze voor een patent in aanmerking kwamen."

 
Kortom, het produktieproces zou nieuw zijn en een verbetering van de Indiase technieken. Maar deze 'vernieuwing' was alleen mogelijk bij gratie van de onwetendheid van het Westen. Tijdens de tweeduizend jaar dat bestrijdingsmiddelen en medicijnen op neembasis in India gebruikt worden, zijn er veel ingewikkelde bereidingswijzen ontwikkeld om ze voor speciale doeleinden geschikt te maken, hoewel de actieve stoffen geen Latijnse namen kregen. Algemene bekendheid met neem en het publiekelijke gebruik was een van de belangrijkste redenen voor de Indiase Centrale Raad voor Insecticiden om neemprodukten niet te registreren in het kader van de Insecticidewet van 1968. De raad stelde dat tal van produkten op neembasis voor allerlei verschillende doelen op grote schaal sinds mensenheugenis in India gebruikt worden, zonder schadelijke effecten.
De Amerikaanse EPA (Environmental Protection Agency) echter heeft geen boodschap aan de traditionele kennis en stelde een hele serie veiligheidstesten verplicht voor Margosan-O, een van de neemprodukten.
We kunnen twee kennisniveau's onderscheiden:
A. Meta-kennis: kennis van principes,
B. Micro-kennis: kennis die nodig is voor de technische realisatie.
Planten en bomen uit de omgeving hebben verschillende eigenschappen die van pas kunnen komen. De pesticide- eigenschappen van de neem-boom zijn algemeen bekend. Dat is meta-kennis. Nu dit bekend is, kan men via allerlei technieken tal van produkten bereiden uit de bladeren en takken van deze boom. Dat spreekt voor zich. Dat is geen nieuwe vondst. Technisch geknutsel op micro-kennisniveau kan om twee redenen geen basis zijn voor IPR-claims. Ten eerste gaat het niet om eigen creativiteit, maar die van de natuur en andere culturen. Ten tweede kan simpel technisch gepruts nooit de scheppingsbron zijn van de karakteristieke eigenschappen van het produkt. Zo heeft bij de neem-kwestie de patenthouder echt niet de pesticide-werking geschapen. Deze hebben we te danken aan een speciale boomsoort. En door de kennis van inheemse gemeenschappen weten we dát de neem deze eigenschappen heeft en hóe we die in principe kunnen benutten.
Dat het technische gepruts de waardevolle eigenschappen niet schept wordt heel duidelijk, wanneer we ons realiseren dat het zelfde procédé toegepast op een andere boomsoort, geen pesticide oplevert. Zelfs als technische geknutsel indrukwekkend is, blijft het epistemologisch onbeduidend.
IPR's vormen de nieuwe instrumenten voor de Westerse wereldoverheersing, vooral wanneer het om kennis gaat die ontstaan is in niet-Westerse culturen.
De term 'bioprospectie' wordt steeds vaker gebruikt voor de exploitatie van inheemse kennis van planten en bomen. Het World Resources Institute (WRI) heeft biodiversiteit-prospectie gedefinieerd als het zoeken naar commercieel interessant genetische materiaal en biochemische stoffen. De term 'prospecting' is ontleend aan het zoeken naar goudaders en oliehoudende lagen. Voor de farmaceutische en biotechnologische industrie wordt de biodiversiteit binnen niet al te lange tijd het 'groene goud' en de 'groene olie'. De term 'prospecting' suggereert dat de prospector gericht zoekt. Dat hij over de kennis beschikt welke planten of bomen waardevol zijn en hoe je ze kan gebruiken. Terwijl in feite de inheemse gemeenschappen over die kennis beschikken. De term probeert bovendien de indruk te vestigen dat tot dan toe niemand precies weet waar de voorraden verborgen liggen en dat ze ook niet benut worden en zodoende nog geen waarde hebben. Maar, anders dan bij goudaders of olievoorraden zijn de inheemse gemeenschappen wel degelijk goed op de hoogte van het nut en de waarde van de biodiversiteit. Zij zijn het die de bedrijven deze kennis verschaffen via bioprospecting-contracten.
De term 'bioprospecting' verhult dus wie oorspronkelijk gebruik maakte van de biodiversiteit en de kennis daarover bezat en aan wie de rechten die daaruit voortvloeien toebehoren. Deze term onttrekt zodoende alternatieve economische systemen aan het oog, en schuift de Westerse 'prospector' naar voren als de enige die de mensheid toegang verleent tot stoffen uit de plantenwereld met waardevolle medische en landbouwkundige toepassingen. Met het verdwijnen van de alternatieve economieën lijken de Westerse monopolie-rechten in de vorm van IPR's heel vanzelfsprekend.
Wanneer inheemse gemeenschappen gevraagd wordt hun kennis aan bedrijven te verkopen, wordt hun eigenlijk gevraagd hun eerstgeboorterecht van de hand te doen. Want daardoor kunnen ze hun oude tradities in de toekomst niet meer voortzetten en kunnen zij niet meer in hun levensonderhoud voorzien met behulp van hun kennis en hun natuurlijke hulpbronnen. In de industriestaten is dit al gebeurd met de zaden van voedselgewassen. Ook met medicijnen op basis van plantenextracten, waarvan de kennis uit de Derde Wereld komt, heeft dit proces van onteigening al plaats gevonden. De moderne geneesmiddelen bevatten 120 veelgebruikte actieve stoffen, die uit planten geïsoleerd zijn. Van drie kwart daarvan is het gebruik in traditionele gemeenschappen bekend. Minder dan een dozijn wordt via een eenvoudig chemisch proces samengesteld; de overige werkzame stoffen worden direct uit planten geëxtraheerd en dan gezuiverd.1 Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van traditionele kennis de kans op het vinden van een plant met medicinale werking met meer dan vierhonderd procent verhoogt.
Zo heeft Eli Lilly aan Shaman Pharmaceuticals, een zeer grote bioprospecting firma, veertien miljard dollar betaald voor de exclusieve wereldrechten op antischimmel middelen, die bij inheemse genezers bekend zijn. Inheemse gemeenschappen leverden de kennis, maar de exclusieve wereldrechten zijn nu in handen van een farmaceutica-multinational. De Healing Forest Conservancy, de non-profit tak van Shaman, zal 'een gedeelte' van de inkomsten terug geven aan de volken en regeringen van de landen waar Shaman actief is. Hoe groot dat gedeelte is heeft het bedrijf nooit onthuld. Maar het lost, hoe dan ook, de ethische kwestie niet op en maakt het onrecht niet ongedaan. Het blijft immers onrechtvaardig en immoreel dat een Westerse multinational in staat is een wereldmonopolie te verwerven op basis van kennis van inheemse volken, en dat zo die kennis misschien wel verdwijnt.
Via een verdrag op IPR's, als een onderdeel van de GATT (General Agreement on Tarifs and Trade, Algemene Overeenkomst over Tarieven en Handel), eisen de multinationals dezelfde vrijheid voor zichzelf op als de Europese kolonisten sinds de tijd van Columbus. Deze trad in 1492 op alsof Europese mannen het natuurlijke recht bezaten om niet-Europese volken te onderwerpen. Een voorbeeld dat sindsdien nog al te vaak nagevolgd is. De eigendomsrechten op bepaalde landen die de paus aan de Europese koningen en koninginnen verleende, waren de eerste patenten. Met speciale privileges werden handelsavonturiers aangemoedigd om "verre, heidense en barbaarse landen, gebieden en streken, die nog niet in bezit zijn van enig christelijk vorst of volk te ontdekken, en te onderzoeken". De vrijheid van de kolonisten was gebouwd op de onderwerping en slavernij van de volken die de oorspronkelijke rechtmatige eigenaars van het land waren. Deze gewelddadige verovering werd tot een 'natuurlijk' proces gemaakt door het gekoloniseerde volk te definiëren als een 'natuur'volk en zo hun menselijkheid en vrijheid te ontkennen.
De wereldvisie van het Westen gaat ervan uit dat alleen één soort mensen intelligentie bezit: de Westerling. Voor zijn gevoel heeft hij dan ook het volste recht zich alle produkten van het intellectuele werk van volken uit de Derde Wereld toe te eigenen. IPR's en patenten op levende zaken vormen de sterkste uitdrukking van de neiging alles wat leeft en vrij is te beheersen.
Of het nu in de tijd van het kolonialisme of het neokolonialisme is gebeurd, het toeëigenen van kennis van niet-Westerse culturen, en vervolgens die kennis over de hele wereld verspreiden als een Westerse ontdekking, is en blijft een schending van de mensenrechten van de donor-samenlevingen, omdat het hun intellectuele en creatieve integriteit aantast.
 
 
2. De ontkenning van het bestaansrecht van niet-reductionistische benaderingen
 
De opkomst van de reductionistische wetenschap is onlosmakelijk verbonden met de onderwerping van zowel niet-Westerse intellectuele tradities als van niet-reductionistische benaderingen in het Westen.
Het is duidelijk dat bij de reductionistische benadering kennis en macht nauw met elkaar verbonden zijn, omdat de mechanistische denkwijze gebaseerd is op waarden die de grondslag vormen van het handelskapitalisme. Het reductionisme veroorzaakt ongelijkheid en overheerst andere visies door de manier waarop het kennis vormt en structureert, door de wijze waarop het deze kennis legitimeert en door de wijze waarop deze kennis natuur en samenleving verandert. Langzaam maar zeker wordt duidelijk dat de overheersing van het Zuiden door het Noorden, van vrouwen door mannen, en van de natuur door de Westerling geworteld is in de heerszucht die het vanzelfsprekend gevolg is van de wereldvisie van de Westerse mannen van de laatste drie eeuwen. Op grond van deze wereldvisie vonden zij dat de rest van de mensheid niet uit echte mensen bestond, zodat ze hen gerust konden onderwerpen.
 
Zoals Harding opmerkt: "De manier waarop de scheppers van de moderne Westerse cultuur hun kennis verwierven en de wereld interpreteerden vertoont merkwaardige verschillen met de methode van kennisverwerving van de rest van de mensen. Dat is het effect van de bijzondere culturele kenmerken van deze groep. De favoriete overtuigingen van de Westerse cultuur weerspiegelen op een soms heldere en soms vervormde manier niet de wereld zoals die is of zoals we zouden willen dat die was, maar de sociale projecten van hun scheppers, die we in de geschiedenis aan kunnen wijzen."

 
Op een drietal manieren sluit de reductionistische wetenschapsbeoefening andere kennistradities uit: (i) ontologisch, omdat van allerlei eigenschappen geen notitie wordt genomen; (ii) epistemologisch, omdat andere manieren van kijken en van kennis vergaren niet erkend worden; en (iii) sociologisch, omdat buiten het kringetje van specialisten niemand toegang heeft tot de kennis en ook geen oordeel mag uitspreken over de conclusies die op grond van deze kennis getrokken worden. Het is een politieke en geen wetenschappelijke keuze om één groep mensen (de specialisten) er uit lichten, slechts op één bepaalde manier de materiële wereld te bekijken (de reductionistische), en alleen maar één bepaalde soort relaties in de natuur waar te nemen (de mechanistische). De kennis die zo verworven is wordt gepresenteerd als 'natuurwetten', die geheel en al 'objectief' zijn en ook nog eens 'universeel'. Feyerband heeft gelijk wanneer hij zegt: "Sommige waardeoordelen lijken objectief, maar dat komt omdat er slechts vanuit één bepaalde kennistraditie naar een probleem gekeken wordt, zonder dat men dit erkent. Afwezigheid van de indruk subjectief bezig te zijn is geen bewijs van objectiviteit, maar een vergissing."
Het gaat hier niet om een onbeduidende vergissing. Zij heeft ernstige gevolgen voor de mensenrechten. Zo zijn gevaarlijke medicijnen aan de bevolking opgedrongen, omdat veiliger en betrouwbaarder alternatieven niet pasten in de reductionistische gedachtengang. Over de hele wereld zijn duurzame landbouw-vormen vernietigd, omdat reductionistische wetenschappers niet overweg konden met het idee dat er ook landbouw mogelijk is zonder monocultuur en veel kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Tegenwoordig vormt de reductionistische gentechniek een nieuwe bedreiging voor tal van gewassen en voor de menselijke gezondheid. Het verzet van de biotech-industrie en Westerse regeringen tegen een internationaal biotech-veiligheidsprotocol en tegen etikettering van genetisch gemanipuleerde produkten zijn voorbeelden van schendingen van de mensenrechten. Het doel is zo de positie van de dominante Westerse wetenschap en techniek te beschermen, als het belangrijkste instrument om de wereldbevolking te overheersen.
 
 
3. De ontkenning van de sociale behoeften en het recht op werk
 
Gandhi had kritiek op de industrialisatie van India naar Westers voorbeeld, omdat hij voorzag hoeveel mensen zonder inkomen zouden komen te zitten, dakloos zouden worden en in bittere armoede zouden vervallen.
"Waarom moet India een industrieland worden, op zijn Westers", vroeg Gandhi zich af. "Wat goed is voor het ene land, in een bepaalde situatie, is niet noodzakelijkerwijs goed voor een ander land in een andere situatie. Wat voor de een goed voedsel is, is voor de ander vergif. (..) Mechanisering is prima wanneer er te weinig handen zijn om al het werk te doen dat ligt te wachten. Het is een vloek wanneer er meer handen beschikbaar zijn dan nodig is, zoals in India het geval is."
De mechanisering van de textielindustrie was de belangrijkste technologische verandering bij de eerste industriële revolutie. Toen deze technologische vernieuwing in het begin van de negentiende eeuw flink doorzette, bezat Engeland de volledige politieke macht over de natuurlijke hulpbronnen en de afzetmarkten van haar kolonies, inclusief India. Tot dan toe was India de belangrijkste textielproducent en -exporteur ter wereld. De industrialisatie van Engeland is ten dele gebaseerd op de neergang van de Indiase industrie. De economische ontwikkeling van Engeland ging rechtstreeks ten koste van India. De controle over de natuurlijke hulpbronnen en de bevolking van de Derde Wereld was een noodzakelijke voorwaarde voor de Europese industrialisatie. Het is geen toeval dat het voornaamste verlangen van de Indiase onafhankelijkheidsbeweging was zich van die controle te bevrijden.
Een belangrijke campagne in onafhankelijkheidsstrijd was de 'Champaran satyagraha' en een belangrijk symbool was de 'Charka'. De 'Champaran satyagraha' bestond uit een geweldloze opstand tegen de gedwongen verbouw van indigo, waaruit een verfstof voor de Britse textielindustrie gewonnen werd. De 'Charka', of het spinnewiel was het technologische alternatief waarmee talloze mensen in hun levensonderhoud zouden kunnen voorzien en onafhankelijk zouden kunnen worden.
De snelle technologische ontwikkeling van de Britse textielindustrie was alleen maar mogelijk doordat de Engelsen de Indiase hulpbronnen en markt beheersten. Door deze politieke controle, eerst over de markt en later over de grondstoffen, stagneerde de Indiase industrie en raakte in een negatieve spiraal. De vernietiging van de Indiase textielindustrie vereiste de vernietiging van de vakbekwaamheid en de autonomie van de Indiase wevers. Vaak ging deze vernietiging gepaard met extreem veel geweld. Zo werden bijvoorbeeld de duimen van de beste Bengaalse wevers afgehakt, om op die manier de Indiase concurrentie te breken. Want de handgeweven stoffen uit India bleven het beter doen dan de Britse fabriekstextiel. De Engelse kooplieden kregen de Indiase wevers pas goed met geweld en manipulatie onder de duim toen de Oost India Compagnie een territoriale macht geworden was, nadat zij Nawab Sirajuddaula verslagen had bij de slag van Palassi in 1757. Daarvoor waren de Indische wevers onafhankelijke producenten. De Oost India Compagnie verving de inheemse kooplieden door betaalde dienaren die van hen instructies kregen en een tot dan toe ongekende dwang op de wevers uitoefenden. Zij hadden feitelijk een handelsmonopolie, beheersten de grondstoffenmarkt en breidden de controle over de weefgetouwen langzaam maar zeker uit. Onder de Oost India Compagnie waren de wevers in feite loonwerkers geworden, die niets te zeggen hadden over de arbeidsvoorwaarden en de beloning. Door de eerste industriële revolutie raakten velen hun inkomstenbron kwijt. Miljoenen Indiase wevers met een weefgetouw werden werkeloos.
De vernietiging van banen, van bestaansmiddelen is de belangrijkste oorzaak van de huidige sociale crisis. De wortels daarvan liggen in de veronderstelling dat mensen zich aan de techniek moeten aanpassen in plaats van dat de techniek zich moet richten op de behoeften van de mensen.
In zijn nieuwe boek 'The End of Work' beschrijft Jeremy Rifkin hoe in het produktieproces het werk systematisch teruggedrongen wordt. In de Verenigde Staten laten de bedrijven jaarlijks meer dan twee miljoen banen verdwijnen. In de komende jaren zullen machines wellicht negentig van de 120 miljoen banen vervangen.
Landbouw is het belangrijkste middel van bestaan. Bijna de helft van de wereldbevolking is nog boer. Technische ontwikkelingen bedreigen overal ter wereld het boerenbestaan.
Biotechnologie verschaft het Westen het gereedschap om grondstoffen uit de Derde Wereld te vervangen. Voor vanille bestaat er nu een vervangingsmiddel dat het bestaan van 70.000 boeren uit Madagascar bedreigt. Ook voor suiker is er een vervangingsmiddel en zodoende staat de werkgelegenheid van meer dan tien miljoen Derde Wereldboeren op de tocht. Laurine- zuur, dat bereid wordt uit kokos, kan nu gewonnen worden uit genetisch gemanipuleerd koolzaad, wat een bedreiging vormt voor boeren uit India en de Filipijnen.
Het recht op werk is een fundamenteel mensenrecht. Georganiseerde en systematische vernietiging van arbeidsplaatsen door de ontwikkeling van nieuwe arbeidsbesparende technieken is waarschijnlijk de meest ingrijpende, maar bijna onopgemerkte schending van de mensenrechten van onze tijd.
 
 
4. De ontkenning van het belang van een gezond milieu
 
De Westerse wetenschap en techniek zouden hun dominante positie in de wereld te danken hebben aan hun hoge efficiëntie. Toch zijn zij, gekeken naar het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, uiterst inefficiënt. Terwijl inheemse landbouw met een halve calorie input één hele calorie voedsel kan produceren, heeft de industriële landbouw daar tien calorieën voor nodig. De gewassen van de Groene Revolutie hebben voor eenzelfde opbrengst drie tot vijf keer zoveel water nodig, als de inheemse variteiten.
Wanneer we bij de produktiviteit van de zogenaamde 'hoge opbrengst variëteiten' niet kijken naar de opbrengst per hectare, maar naar de opbrengst per liter water, blijken deze 'wonderzaden' van de Groene Revolutie twee tot drie keer minder efficiënt te zijn dan bijvoorbeeld gierst. Wanneer we de economische ontwikkeling beoordelen, rekening houdend met alle natuurlijke hulpbronnen die daarvoor gebruikt worden, dan komen we in het algemeen tot de conclusie dat de veel gebruikte nieuwe technieken, waar zo hoog over wordt opgegeven, lang niet zo efficiënt zijn als altijd gezegd wordt. Ze leiden in feite tot veel verspilling en verontreiniging. Dat wil zeggen, ze beschadigen het reproduktievermogen van de natuur.
Voor de markteconomie maakt het bij de beoordeling van technologische efficiëntie en produktiviteit geen verschil of het gaat om de bevrediging van basisbehoeften of het aanschaffen van luxe goederen. Bij het benutten van natuurlijke hulpbronnen maakt het voor de markteconomie niet uit of bepaalde technieken het milieu sparen of ernstig aantasten. En het doet ook niet ter zake hoe de economische groei voor de verschillende sociale groepen zal uitpakken. Terwijl er enorme verschillen zijn in koopkracht, en er veel te weinig bekend is van ecologische processen, is de economische groei vooral gericht op de produktie en consumptie van luxegoederen. Deze produktie legt een steeds groter beslag op de vitale natuurlijke hulpbronnen. Zo veroorzaakt de waterintensieve teelt van bloemen en fruit voor de winstgevende exportmarkt vaak waterschaarste in gebieden waar het weinig regent. In onze wereld met zijn beperkte natuurlijke hulpbronnen en slinkende voorraden is het resultaat van een sterke markteconomie dat luxe goederen geproduceerd worden ten koste van goederen die onontbeerlijk zijn om te overleven. De enorme koopkracht van de rijken van de wereld eist een groot deel van de schaarse natuurlijke hulpbronnen voor zich op, ook al levert dat gewelddadige conflicten op.
De technologische economische ontwikkeling naar Westers voorbeeld legt een enorm beslag op de natuurlijke hulpbronnen van de planeet, leidt tot vernietiging van die hulpbronnen en is zodoende een schending van het mensenrecht op een gezond milieu. Of we nu kijken naar de beweging tegen de Narmada- of Theristuwdam, naar de zaad satyagraha van de Indiase boeren, of naar de beweging tegen de garnalenkwekerijen en de grootschalige zeevisserij in diepe wateren: de stammen, de boeren en de vissers, die voor het behoud van het land en de zee, de bomen en de inheemse zaden strijden, beschermen niet alleen de natuur. Zij vatten hun strijd op als een gevecht voor een mensenrecht: het recht op een menswaardig bestaan, een eigen manier van leven en een eigen natuurlijke omgeving die dat mogelijk maakt. De bescherming van het milieu en de strijd voor het recht op een menswaardig bestaan, zijn geen twee gescheiden zaken, maar vallen samen. Sterke economische krachten, die over de hele wereld de milieuvernietigende Westerse wetenschap en techniek inzetten, bedreigen hun recht op een gezond milieu.
Wetenschap en techniek staan centraal in het Westerse streven naar de overheersing van de wereld. Toch worden zij niet onderworpen aan een intensief, kritisch onderzoek naar hun sociale en culturele wortels. Want de Westerse wetenschap en techniek zouden universeel zijn, objectief, waardevrij en onvermijdelijk. Langzaam maar zeker wordt duidelijk dat zij niet universeel zijn, maar aan de hele wereld opgedrongen. Zij zijn niet objectief, maar de uitdrukking van de subjectiviteit van de Westerse firma's. En tenslotte zijn ze ook niet onvermijdelijk, omdat er andere manieren blijken te zijn om naar de wereld te kijken en gereedschappen te maken om erin te leven.
Het wordt tijd meer aandacht te besteden aan deze onderschatte inheemse technische en wetenschappelijke tradities. Dat is nodig om tot culturele diversiteit te komen en met meer respect om te leren gaan met de natuur en de mensenrechten.
 
 
5. De ontkenning van de bio-culturele diversiteit
 
Diversiteit kenmerkt zowel de natuur als de sociale wereld. De Westerse technologische maatschappij is zo ongelooflijk arrogant de bio-culturele diversiteit van het leven te ontkennen en de verschillende culturen en ecosystemen monoculturen van planten en mensen op te leggen. Duizenden variëteiten van allerlei gewassen, gedurende duizenden jaren ontwikkeld, zijn weg gevaagd voor de wereldwijde aanplant van Groene Revolutie-variëteiten, die enorme hoeveelheden water en chemicaliën vereisen. Duizenden plaatselijke culturen met hun eigen betekenis en organisatievorm zijn weggevaagd toen het virus van de monocultuur zich over de wereld verspreidde, het afweersysteem van de verschillende culturen en soorten vernietigde en economisch verval, ziekten, sociale desintegratie en conflicten veroorzaakte.
Monocultuur wordt aangeprezen als 'nieuw en verbeterd'. Of het nu gaat om de zaden van de Groene Revolutie, of de zaden van het consumentisme, er wordt reclame voor gemaakt via de wereldomspannende media. Het Westen is diversiteit op gaan vatten als een bedreiging, tracht die te vernietigen en te vervangen door een monocultuur van zijn consumptieartikelen. Dit alles is niet los te zien van de wereldvisie waarin de Europese man en zijn machines de norm zijn wat een werkelijke mens is en welke mensenrechten essentieel zijn. De monocultuur schendt het mensenrecht anders te zijn, en de plaatselijke cultuur en ecosysteem te beschermen. Toen de monocultuur zich begon te verspreiden, werden over de hele wereld bewegingen actief om de bio-culturele diversiteit te verdedigen. Bekeken vanuit het Westerse idee van monocultuur gaat het hier om 'tribalisme', aangezien in deze gedachtengang de verschillende levensvisies en geloofsovertuigingen plaats zouden moeten maken voor de techno-cultuur van het moderne Westen, de enige legitieme wereldcultuur.
 
Verantwoording
Dit hoofdstuk is de vertaling van het artikel Scientific and Ecological Dimension of Western Global Domination and its Consequences for the Human Rights of Five-Sixths of Humanity. Shiva schreef dit als bijdrage voor de conferentie Rethinking Human Rights, die december 1994 in Kuala Lumpur plaatsvond.
 
Noot
1. Farnsworth, aangehaald in Biodiversity Prospecting, 1990, pagina 119. terug
 
Literatuur
1. Dharampal, Indian Science and Technology in the Eighteenth Century, Academy of Gandhian Studies, Hyderabad, 1971.
2. Michael Adas, Machines as the Measure of men; Science, Technology and Ideologies of Western Dominance, Cornell University Press, 1989.
3. Vandana Shiva, Staying Alive, Kali for Women and Zed Books, 1988.
4. Vandana Shiva et al, Ecology and the Politics of Survival, UNU and SAGE, 1991.
5. Jermy Rifkin, The End of Work, Tarcher/Putnam, 1994.
6. Vandana Shiva, The Violence of the Green Revolution.
7. Vandana Shiva, Monocultures of the Mind.
 
*          *           *

Verder naar het volgende hoofdstuk >>
<< Terug naar het begin van dit hoofdstuk.
Naar de inhoudsopgave van het boek.
 
 
 
foto koeien in India op straat
Shiva: 'Onze dieren zijn ons heilig'

 
Reacties graag naar: jpsmit@xs4all.nl

 


_
___