Vijfentwintig kruisen tel ik en vierentwintig jaar tel ikzelf.
Nog dertig kilometer naar de grens van Bosnië. De grens volgt de rivier
de Una en beneden stroomt een van haar bijtakken. Het water is te ver van
de weg, misschien trap ik op een mijn, en eigenlijk wil ik naar de echte
rivier.
De eerstvolgende boerderij is net zo onbewoond als de vorige.
De achterkant is zwart en de zolderring hangt naar beneden. Zolang ik op
de weg rij kan er niets gebeuren. Ik ga weer in het zadel zitten en zuig
m’n bidon leeg maar er komt alleen nog maar een warme luchtstroom uit.
Klimmend word de dorst erger en veranderd in duizeligheid als ik boven
ben. Er is een bewerkte akker en er ligt een stapel kaphout. Ik stap af
en neem wat jam. Als ik opstap open ik mijn mond in de hoop dat de wind
de dorst wegneemt. Het is hooguit 10 kilometer naar de grens.
Een witte boerderij tekent zich af tegen de lucht. Uit een van
de ramen hangt een Kroatische vlag. De fiets zet ik tegen een paaltje en
vanuit de boerderij komen drie mannen toelopen. Verder is het stil, met
lege benzine vaten langs de kant van de weg. De mannen verzamelen zich
om mij heen en praten in hun taal. De geur van de berm vermengt zich met
alcohollucht. Ik wijs naar de bidon en spreek het woord water uit. Een
van hen verdwijnt en komt terug met een blik benzine. ‘Dangerus’ zeggen
ze en wijzen naar de kapotte weg richting de groene heuvels. Daarachter
ligt de Una. Door het benzineblik naar m’n mond te brengen begrijpen ze
dat ik water nodig heb. Nu wijzen de mannen naar mijn keel en gebaren ze
dat ze hem door willen snijden. ‘Dangerus, Sjetniks’ herhalen ze. De grootste
van het stel geeft een halve liter bier. In een teug sla ik het achterover.
Even zakt de grond onder mij weg en een nieuwe duizeligheid overvalt me.
Ze geven me nog twee halve liters. De blikjes bind ik achterop en overweeg
om toch naar de Una te rijden. Met hun ogen volgen ze mijn bewegingen.
Ik kijk hoe ze daar staan. De heuvels die ik zojuist afdaalde beklim ik
nu. Staand op m’n pedalen raakt mijn schaduw van de weg. Nog eenmaal kijk
in om en zie de drie niet meer.
Het kost moeite om de granaatinslagen te ontwijken. M’n armen
zijn stijf van de hele dag in dezelfde houding. Beneden stroomt alweer
de zijtak van de Una. Misschien zit er nog een druppeltje water in m’n
bidon. Condens loopt via de zijkanten van de fles naar beneden en verzamelt
zich op de bodem.
Achter me nadert een auto. Zal ik vragen of hij me een lift kan
geven. Ik kijk om en zie een luxewagen met uit het dakraam een bijrijder.
Er word geschoten. Opeens herken ik de man uit het dak als een van de mannen
van zojuist. De auto haalt me in en in de verte lossen ze nog wat schoten.
Ik voel me rustig. alsof ik wegglijd en in slaap val. Er is niets aan de
hand. Ik ben alleen en sloom. De zon staat laag en de oranje gloed verzacht
de vernietigde boerderijen. Ik zoek in m’n shirt naar m’n lampje. Met de
handen los druk ik het lichtknopje in. Er komt geen licht uit. Ik druk
op het andere knopje maar zonder resultaat. Als ik het ding open zit er
geen batterij in. Doorfietsen spreek ik hardop uit. Het word schemerig
en nergens ziet het er betrouwbaar uit. In de verte hoor ik een auto naderen.
Het liefst wil ik van de weg af maar er kunnen mijnen liggen. Doorfietsen,
er zit niets anders op. Het auto geluid sterft weg. Het is stil, alleen
de krekels sjerpen en de fietsbanden zingen.
Links van mij is een geploegd veldje. Omdat het bijna donker
is stap ik af. De fiets duw ik voor me uit het veld in en stop op zo’n
20 meter van de weg. De slaapzak spreid ik uit op het zand dat nog warm
is van de dag. Gelukkig heb ik nog wat gekookte rijst. Het veroorzaakt
een weeïge smaak in m’n mond. Morgen koop ik groenten en fruit.
Ik ben op de fiets naar Bihac en een kwartier lang rijdt er een
IFOR tank achter me aan. Ik kijk om en zie een Frans vlaggetje wapperen.
Het is een klein vlaggetje, eigenlijk meer iets voor op een fiets. Ik gebaar
met m’n arm dat ze me veilig in kunnen halen. Het geluid blijft achter
me. In laat m’n armen hangen en kijk naar beneden. Op het stuur draait
een plastic wereldbolletje in de wind. Het land in oranje en de zee is
blauw. De Fransen komen langs me rijden en ik wijs naar m’n stuur. Een
van hun kijkt opzij en maakt een V-teken voordat ze me passeren.
Het plaatselijke verkeer neemt toe naarmate ik Bihac nader. De
Bosnische soldaten hebben achterstallig loon gekregen in de vorm van tweedehands
auto’s.
Eindelijk zie ik het bordje van mijn reisdoel. Via Praag fietste
ik naar Budapest en daarna van Zagreb naar Bihac. De laatste kilometers
fiets ik losjes met de handen op het stuur. In de Una spelen kinderen en
op het gras liggen mensen te zonnen. Ik rijd van de weg af en zet mijn
fiets tegen een boom. Het water is groen en tegen de stroom in zwemmen
forellen. Zodra ik lig dommel ik in maar ik word gewekt door een kind.
Hij stelt zich voor en vraagt in het Engels waar ik vandaan kom. Hij is
nieuwsgierig waar Nederland ligt. Ik wijs in de richting van het noorden.
Vinko is veertien jaar en gidst me de weg in Bihac. Hij praat
over het verwoeste stadje en doet na hoe een kogel van een sluipschutter
hem net niet trof. ‘Toen de kogel insloeg groef ik deze uit en wierp hem
met een kus terug in de richting waar hij vandaan kwam.’ Lachend kijkt
hij me aan en bukt om een steentje op te rapen. Nadat hij het een kus heeft
gegeven werpt hij het weg. ‘Wij zijn Moslims’ zegt hij. Na een paar passen
houdt hij me staande en wijst naar de steentje op de grond: ‘er zijn meer
kogelgaten dan steentjes’ verzekert hij.
‘s Avonds word ik voorgesteld aan Ico en zijn vrouw Semsa. Ze
bieden me een kamer aan bij hun in huis. Met Vinko als tolk breng ik de
nacht al pratend door. ‘Dit huis kan vanuit de bergen niet beschoten worden’
vertaalt Vinko. Daarom heeft het leger van de kelder een munitiedepot gemaakt.
‘Het is het veiligste huis van de Balkan’.
Op de arm van Ico staat de naam Lola getatoeëerd. Hij kijkt
me aan en geeft een knipoog aan Vinko. "Dertig jaar geleden sloten hij
en Lola een clownshuwlijk in de Balkan’, verteld Vinko. Ico schudt zijn
hoofd en zegt dat de tijd met Lola voorbij is. Ze is Servisch en woont
in Belgrado. Sinds de oorlog is niemand uit Bihac in Belgrado geweest.
Ico kijkt schuin naar Semsa en zegt ‘Nema problema’.
‘Zie je iets aan mij?’ vraagt Ico. Ik antwoord dat hij een mooie
oude man is. Hij lacht en zegt dat ik niet moet spotten met zijn lelijkheid.
‘Iets anders dan mijn schoonheid, iets met mijn haar.’ Het valt mij op
dat hij grotendeels kaal is. De Serven vonden mijn haar zo mooi dat ze
het eraf schoten zodra ik mijn hoofd boven de loopgraven uitstak. Toen
het niet meer aangroeiden zijn ze naar huis gegaan.’
De volgende ochtend wekt Ico me met een kopje koffie zo zwart
als de nacht. De eerste slok spuug ik terug. ‘Nema problema’ zegt hij en
loopt naar de kraan voor water. Zolang Vinko niet komt spreken we gebarentaal.
Op de televisie word een voetbalwedstrijd tussen Zagreb en Belgrado aangekondigd.
Het idee om hier naar toe te gaan speelt door mijn hoofd. Met niemand in
Bosnië heb is daadwerkelijk iets maar voetballers vormen mijn sportieve
collega’s. Zodra Vinko er is vraag ik of Bihac een voetbalclub heeft. "Aan
de rand van Bihac staat het stadion’ zegt hij. "Maar het team is niet compleet
waardoor ze niet mee kunnen doen aan de competitie. ‘Laten we er naar toe
gaan’ stel ik voor.
Bihac is rood met groen. De grasmat heeft geen oneffenheden en
behoort tot de kleinste in de Krajina. De kleedkamers zijn opgeknapt maar
op de tribune kan nog niemand plaats nemen. Het dak is kapot en de bankjes
zijn versplinterd. Alle jongens zijn van mijn leeftijd en spreken Engels.
Ik kan zo meedoen. De bal wordt rondgespeeld en de jongens roepen naar
me. Ik ben een fietsen en geen voetballer. Na afloop van de training verlaten
ze het veld en gaan naar de kantine. Met de fiets in de hand lopen Vinko
en ik achter ze aan. In de kantine wordt biljard gespeeld. Het eerste team
speelde voor de oorlog in het buitenland en heeft trofeeën opgehangen
aan de wand.
Tijdens de oorlog werd Bihac belegerd voor Serven. Een moslim
eenheid lukte het om achter de Servische linies te komen. De Serven
sloegen op de vlucht en met de buitgemaakte artillerie rukte de eenheid
op tot de poorten van Bihac en bevrijdde haar inwoners..
De rook in de kantine slaat op m’n longen en de muziek van Smashing
Pumpkins maak het verstaan moeilijk. Een gele en rode biljartbal ketsen
tegen elkaar. Ik ben aan de beurt. De keu rust op mijn hand en ik probeer
de hoeken van de tafel te overzien. De stoot die volgt levert een volgende
beurt op. Voor de tweede maal komt de bal juist aan. Om me heen hoor ik
applaus. Na de derde keer moet ik de keu afstaan.
OP de veranda is het koel en in het schemer hangt de geur van
water waarmee het speelveld besproeid wordt. Een jongen is achter me aan
gelopen. Als hij zijn sigaret inhaleert licht zijn gezicht op. Hij kijkt
naar me en heft het glas. ‘Waarom ben je hier naar toe gekomen? vraag hij.
‘Het conflict’ antwoord ik ‘trekt me aan’. Ik wil zien waar mensen toe
in staat zijn. Als ik met de mensen spreek heeft iedereen zich verdedigd.
Bihac heeft zichzelf bevrijd. De Moslims in Vallpraï sloten zich aan
e de Serven omdat ze dachten zo te kunnen overleven.’ ‘Maar wat doe jij
hier?’ vraagt de jongen. ‘In een auto zal je me hier niet zien rijden.
Alleen op de fiets wordt je niet als een gevaar gezien voor de omgeving
en je bent zelden het doelwit van rovers.
‘Wij hebben handmatig gedood’ zegt de jongen. ‘Er is niets aan, de Sjetniks maken er sport van. Als jij hun niet doodt, doden ze jou. Nu voetballen ze weer zoals voor de oorlog. Als we genoeg spelers hebben doen we weer mee. Alle clubs hebben zware verliezen geleden maar we kunnen niet zonder elkaar. Niemand wil dat de oorlog tussen de clubs staat. Uit de kantine hoor ik geluiden van tikkende biljartballen. Vinko komt naar buiten en zegt dat hij wil gaan.
Vandaag ben ik lid geworden van de voetbalclub. De aanvoerder
overhandigt mij zijn shirt. Ik trek op mijn beurt het oranje shirt uit
en geef hem deze.
In mijn nieuwe shirt loop ik de kantine binnen. De ogen van de
jongens zijn gericht op het televisiescherm. Het beeld knippert en een
verslaggever kondigt de wedstrijd aan tussen Zagreb en Belgrado. De camera
zoemt in op de coach langs de lijn. De laatste instructies worden gegeven
voordat de bal op de stip ligt. De Serven bouwen een aanval op maar verliezen
haar door een buitenspel situatie. De Kroatische doelman schiet de bal
naar het middenveld. Vlak voor rust maken de Kroaten een doelpunt. De uitzending
word onderbroken door reclame.
De jongens hangen aan de bar en bestellen drank. De barman schakelt
over naar Belgrado TV. Een van de spelers maakt het Servische bevrijdingsteken.
De barman schakelt terug naar Zagreb. Er is commotie op de tribune. Kroatische
en Servische vlaggen hangen uit de dranghekken. Groen beschilderde gezichten
fluiten als de spelers weer op het veld komen. Er klinkt een knal. De tribune
verdwijnt achter een roze rooknevel. Door de felheid van de kleur licht
de kantine op. De aftrap word gedaan door de Kroaten. De Serven bepalen
de strijd maar krijgen geen grip op de Kroatische verdediging. Vijf minuten
voor tijd haalt de Kroatische doelman uit naar een Servische aanvaller.
Een penalty word gegeven. De aanvaller maakt de gelijktreffer.
Het is donker als ik door de starten van Bihac fiets. De nacht heeft verschillende temperaturen. Onder een straatlamp verzamelen zich duizenden muggen. Ik fiets met mijn armen tegen mijn borst om geen warmte te verliezen.
Vandaag is de laatste dag. Vinko zit op de fietsstang en zwaait naar iedereen. Als we bij het plaatsnaambord zijn stap ik af en schroef het zadel naar beneden. Vinko kijkt me vreemd aan las ik hem op de fiets zet. Zijn handen omklemmen het stuur en zijn voeten zitten vast in de toeclips. De eerste honderd meter loop ik met hem mee en laat hem daarna vijf stappen los. Opeens fietst hij weg. Ik kijk hem na en ga langs de kant van de weg staan. De zon staat op zijn hoogste stand en een auto laat een wolk van stof achter. In de verte komt Vinko aanlopen met de fiets in zijn hand. Hij zegt niet te begrijpen dat ik hierop terugreis naar Nederland. Ik geef hem de hand en zeg vaarwel.
Ico heeft de bidons met slivovitsj gevuld en mijn ketting met
zonnebloemolie gesmeerd. De binnenkant van mijn kuit heeft al een tandwielprint.
Als ik ooit een tatoeage neem dan is het dit tandwiel op deze kuit.
De boerderijen langs de weg zijn verlaten. Elk half uur neem
ik een slok slivovitsj. Tegen het eind van de dag zie ik alleen nog tussen
mijn armen de witte streep op de weg.
Klimmend omzeil ik de kevers maar als ik vaart heb worden ze geplet.
Mijn haar slaat in mijn ogen en de lijn schiet onder mij door. De fietsband
neemt kalk op. Als ik van de lijn afwijk wordt de band weer zwart.
Bart Lodewijks