The free part of Martin, het verhaal van Bart Lodewijks


Eerst wou ik graag het verhaal van de maand gebruiken om het boek ‘Bloedverwanten’ onder de aandacht te brengen. Dit boekje, geschreven door Slobodan Blagojevic en een kameraad van hem verteld veel over de geschiedenis van de zuid slaven en de leugens van de nationalisten die daar slechts bruikbare delen uit gebruikten. Dit is echter nog niet mogelijk omdat de vertaling van dit manuscript beter aangeleverd kunnen worden door de auteurs zelf, in plaats van onze houten stijl. Maar wij houden het U tegoed.
Het verhaal van de maand is van Bart Lodewijks. Deze Hollandse filmer en fietser geeft hiermee zijn indrukken als berijder van het stalen ros. De eenvoud van de wind op kop.

Vijfentwintig kruisen tel ik en vierentwintig jaar tel ikzelf. Nog dertig kilometer naar de grens van Bosnië. De grens volgt de rivier de Una en beneden stroomt een van haar bijtakken. Het water is te ver van de weg, misschien trap ik op een mijn, en eigenlijk wil ik naar de echte rivier.
De eerstvolgende boerderij is net zo onbewoond als de vorige. De achterkant is zwart en de zolderring hangt naar beneden. Zolang ik op de weg rij kan er niets gebeuren. Ik ga weer in het zadel zitten en zuig m’n bidon leeg maar er komt alleen nog maar een warme luchtstroom uit. Klimmend word de dorst erger en veranderd in duizeligheid als ik boven ben. Er is een bewerkte akker en er ligt een stapel kaphout. Ik stap af en neem wat jam. Als ik opstap open ik mijn mond in de hoop dat de wind de dorst wegneemt. Het is hooguit 10 kilometer naar de grens.
Een witte boerderij tekent zich af tegen de lucht. Uit een van de ramen hangt een Kroatische vlag. De fiets zet ik tegen een paaltje en vanuit de boerderij komen drie mannen toelopen. Verder is het stil, met lege benzine vaten langs de kant van de weg. De mannen verzamelen zich om mij heen en praten in hun taal. De geur van de berm vermengt zich met alcohollucht. Ik wijs naar de bidon en spreek het woord water uit. Een van hen verdwijnt en komt terug met een blik benzine. ‘Dangerus’ zeggen ze en wijzen naar de kapotte weg richting de groene heuvels. Daarachter ligt de Una. Door het benzineblik naar m’n mond te brengen begrijpen ze dat ik water nodig heb. Nu wijzen de mannen naar mijn keel en gebaren ze dat ze hem door willen snijden. ‘Dangerus, Sjetniks’ herhalen ze. De grootste van het stel geeft een halve liter bier. In een teug sla ik het achterover. Even zakt de grond onder mij weg en een nieuwe duizeligheid overvalt me. Ze geven me nog twee halve liters. De blikjes bind ik achterop en overweeg om toch naar de Una te rijden. Met hun ogen volgen ze mijn bewegingen. Ik kijk hoe ze daar staan. De heuvels die ik zojuist afdaalde beklim ik nu. Staand op m’n pedalen raakt mijn schaduw van de weg. Nog eenmaal kijk in om en zie de drie niet meer.
Het kost moeite om de granaatinslagen te ontwijken. M’n armen zijn stijf van de hele dag in dezelfde houding. Beneden stroomt alweer de zijtak van de Una. Misschien zit er nog een druppeltje water in m’n bidon. Condens loopt via de zijkanten van de fles naar beneden en verzamelt zich op de bodem.
Achter me nadert een auto. Zal ik vragen of hij me een lift kan geven. Ik kijk om en zie een luxewagen met uit het dakraam een bijrijder. Er word geschoten. Opeens herken ik de man uit het dak als een van de mannen van zojuist. De auto haalt me in en in de verte lossen ze nog wat schoten. Ik voel me rustig. alsof ik wegglijd en in slaap val. Er is niets aan de hand. Ik ben alleen en sloom. De zon staat laag en de oranje gloed verzacht de vernietigde boerderijen. Ik zoek in m’n shirt naar m’n lampje. Met de handen los druk ik het lichtknopje in. Er komt geen licht uit. Ik druk op het andere knopje maar zonder resultaat. Als ik het ding open zit er geen batterij in. Doorfietsen spreek ik hardop uit. Het word schemerig en nergens ziet het er betrouwbaar uit. In de verte hoor ik een auto naderen. Het liefst wil ik van de weg af maar er kunnen mijnen liggen. Doorfietsen, er zit niets anders op. Het auto geluid sterft weg. Het is stil, alleen de krekels sjerpen en de fietsbanden zingen.
Links van mij is een geploegd veldje. Omdat het bijna donker is stap ik af. De fiets duw ik voor me uit het veld in en stop op zo’n 20 meter van de weg. De slaapzak spreid ik uit op het zand dat nog warm is van de dag. Gelukkig heb ik nog wat gekookte rijst. Het veroorzaakt een weeïge smaak in m’n mond. Morgen koop ik groenten en fruit.

Ik ben op de fiets naar Bihac en een kwartier lang rijdt er een IFOR tank achter me aan. Ik kijk om en zie een Frans vlaggetje wapperen. Het is een klein vlaggetje, eigenlijk meer iets voor op een fiets. Ik gebaar met m’n arm dat ze me veilig in kunnen halen. Het geluid blijft achter me. In laat m’n armen hangen en kijk naar beneden. Op het stuur draait een plastic wereldbolletje in de wind. Het land in oranje en de zee is blauw. De Fransen komen langs me rijden en ik wijs naar m’n stuur. Een van hun kijkt opzij en maakt een V-teken voordat ze me passeren.
Het plaatselijke verkeer neemt toe naarmate ik Bihac nader. De Bosnische soldaten hebben achterstallig loon gekregen in de vorm van tweedehands auto’s.
Eindelijk zie ik het bordje van mijn reisdoel. Via Praag fietste ik naar Budapest en daarna van Zagreb naar Bihac. De laatste kilometers fiets ik losjes met de handen op het stuur. In de Una spelen kinderen en op het gras liggen mensen te zonnen. Ik rijd van de weg af en zet mijn fiets tegen een boom. Het water is groen en tegen de stroom in zwemmen forellen. Zodra ik lig dommel ik in maar ik word gewekt door een kind. Hij stelt zich voor en vraagt in het Engels waar ik vandaan kom. Hij is nieuwsgierig waar Nederland ligt. Ik wijs in de richting van het noorden.
Vinko is veertien jaar en gidst me de weg in Bihac. Hij praat over het verwoeste stadje en doet na hoe een kogel van een sluipschutter hem net niet trof. ‘Toen de kogel insloeg groef ik deze uit en wierp hem met een kus terug in de richting waar hij vandaan kwam.’ Lachend kijkt hij me aan en bukt om een steentje op te rapen. Nadat hij het een kus heeft gegeven werpt hij het weg. ‘Wij zijn Moslims’ zegt hij. Na een paar passen houdt hij me staande en wijst naar de steentje op de grond: ‘er zijn meer kogelgaten dan steentjes’ verzekert hij.
‘s Avonds word ik voorgesteld aan Ico en zijn vrouw Semsa. Ze bieden me een kamer aan bij hun in huis. Met Vinko als tolk breng ik de nacht al pratend door. ‘Dit huis kan vanuit de bergen niet beschoten worden’ vertaalt Vinko. Daarom heeft het leger van de kelder een munitiedepot gemaakt. ‘Het is het veiligste huis van de Balkan’.
Op de arm van Ico staat de naam Lola getatoeëerd. Hij kijkt me aan en geeft een knipoog aan Vinko. "Dertig jaar geleden sloten hij en Lola een clownshuwlijk in de Balkan’, verteld Vinko. Ico schudt zijn hoofd en zegt dat de tijd met Lola voorbij is. Ze is Servisch en woont in Belgrado. Sinds de oorlog is niemand uit Bihac in Belgrado geweest. Ico kijkt schuin naar Semsa en zegt ‘Nema problema’.
‘Zie je iets aan mij?’ vraagt Ico. Ik antwoord dat hij een mooie oude man is. Hij lacht en zegt dat ik niet moet spotten met zijn lelijkheid. ‘Iets anders dan mijn schoonheid, iets met mijn haar.’ Het valt mij op dat hij grotendeels kaal is. De Serven vonden mijn haar zo mooi dat ze het eraf schoten zodra ik mijn hoofd boven de loopgraven uitstak. Toen het niet meer aangroeiden zijn ze naar huis gegaan.’

De volgende ochtend wekt Ico me met een kopje koffie zo zwart als de nacht. De eerste slok spuug ik terug. ‘Nema problema’ zegt hij en loopt naar de kraan voor water. Zolang Vinko niet komt spreken we gebarentaal. Op de televisie word een voetbalwedstrijd tussen Zagreb en Belgrado aangekondigd. Het idee om hier naar toe te gaan speelt door mijn hoofd. Met niemand in Bosnië heb is daadwerkelijk iets maar voetballers vormen mijn sportieve collega’s. Zodra Vinko er is vraag ik of Bihac een voetbalclub heeft. "Aan de rand van Bihac staat het stadion’ zegt hij. "Maar het team is niet compleet waardoor ze niet mee kunnen doen aan de competitie. ‘Laten we er naar toe gaan’ stel ik voor.
Bihac is rood met groen. De grasmat heeft geen oneffenheden en behoort tot de kleinste in de Krajina. De kleedkamers zijn opgeknapt maar op de tribune kan nog niemand plaats nemen. Het dak is kapot en de bankjes zijn versplinterd. Alle jongens zijn van mijn leeftijd en spreken Engels. Ik kan zo meedoen. De bal wordt rondgespeeld en de jongens roepen naar me. Ik ben een fietsen en geen voetballer. Na afloop van de training verlaten ze het veld en gaan naar de kantine. Met de fiets in de hand lopen Vinko en ik achter ze aan. In de kantine wordt biljard gespeeld. Het eerste team speelde voor de oorlog in het buitenland en heeft trofeeën opgehangen aan de wand.
Tijdens de oorlog werd Bihac belegerd voor Serven. Een moslim eenheid lukte het om achter de  Servische linies te komen. De Serven sloegen op de vlucht en met de buitgemaakte artillerie rukte de eenheid op tot de poorten van Bihac en bevrijdde haar inwoners..
De rook in de kantine slaat op m’n longen en de muziek van Smashing Pumpkins maak het verstaan moeilijk. Een gele en rode biljartbal ketsen tegen elkaar. Ik ben aan de beurt. De keu rust op mijn hand en ik probeer de hoeken van de tafel te overzien. De stoot die volgt levert een volgende beurt op. Voor de tweede maal komt de bal juist aan. Om me heen hoor ik applaus. Na de derde keer moet ik de keu afstaan.
OP de veranda is het koel en in het schemer hangt de geur van water waarmee het speelveld besproeid wordt. Een jongen is achter me aan gelopen. Als hij zijn sigaret inhaleert licht zijn gezicht op. Hij kijkt naar me en heft het glas. ‘Waarom ben je hier naar toe gekomen? vraag hij. ‘Het conflict’ antwoord ik ‘trekt me aan’. Ik wil zien waar mensen toe in staat zijn. Als ik met de mensen spreek heeft iedereen zich verdedigd. Bihac heeft zichzelf bevrijd. De Moslims in Vallpraï sloten zich aan e de Serven omdat ze dachten zo te kunnen overleven.’ ‘Maar wat doe jij hier?’ vraagt de jongen. ‘In een auto zal je me hier niet zien rijden. Alleen op de fiets wordt je niet als een gevaar gezien voor de omgeving en je bent zelden het doelwit van rovers.

‘Wij hebben handmatig gedood’ zegt de jongen. ‘Er is niets aan, de Sjetniks maken er sport van. Als jij hun niet doodt, doden ze jou. Nu voetballen ze weer zoals voor de oorlog. Als we genoeg spelers hebben doen we weer mee. Alle clubs hebben zware verliezen geleden maar we kunnen niet zonder elkaar. Niemand wil dat de oorlog tussen de clubs staat. Uit de kantine hoor ik geluiden van tikkende biljartballen. Vinko komt naar buiten en zegt dat hij wil gaan.

Vandaag ben ik lid geworden van de voetbalclub. De aanvoerder overhandigt mij zijn shirt. Ik trek op mijn beurt het oranje shirt uit en geef hem deze.

In mijn nieuwe shirt loop ik de kantine binnen. De ogen van de jongens zijn gericht op het televisiescherm. Het beeld knippert en een verslaggever kondigt de wedstrijd aan tussen Zagreb en Belgrado. De camera zoemt in op de coach langs de lijn. De laatste instructies worden gegeven voordat de bal op de stip ligt. De Serven bouwen een aanval op maar verliezen haar door een buitenspel situatie. De Kroatische doelman schiet de bal naar het middenveld. Vlak voor rust maken de Kroaten een doelpunt. De uitzending word onderbroken door reclame.
De jongens hangen aan de bar en bestellen drank. De barman schakelt over naar Belgrado TV. Een van de spelers maakt het Servische bevrijdingsteken. De barman schakelt terug naar Zagreb. Er is commotie op de tribune. Kroatische en Servische vlaggen hangen uit de dranghekken. Groen beschilderde gezichten fluiten als de spelers weer op het veld komen. Er klinkt een knal. De tribune verdwijnt achter een roze rooknevel. Door de felheid van de kleur licht de kantine op. De aftrap word gedaan door de Kroaten. De Serven bepalen de strijd maar krijgen geen grip op de Kroatische verdediging. Vijf minuten voor tijd haalt de Kroatische doelman uit naar een Servische aanvaller. Een penalty word gegeven. De aanvaller maakt de gelijktreffer.

Het is donker als ik door de starten van Bihac fiets. De nacht heeft verschillende temperaturen. Onder een straatlamp verzamelen zich duizenden muggen. Ik fiets met mijn armen tegen mijn borst om geen warmte te verliezen.

Vandaag is de laatste dag. Vinko zit op de fietsstang en zwaait naar iedereen. Als we bij het plaatsnaambord zijn stap ik af en schroef het zadel naar beneden. Vinko kijkt me vreemd aan las ik hem op de fiets zet. Zijn handen omklemmen het stuur en zijn voeten zitten vast in de toeclips. De eerste honderd meter loop ik met hem mee en laat hem daarna vijf stappen los. Opeens fietst hij weg. Ik kijk hem na en ga langs de kant van de weg staan. De zon staat op zijn hoogste stand en een auto laat een wolk van stof achter. In de verte komt Vinko aanlopen met de fiets in zijn hand. Hij zegt niet te begrijpen dat ik hierop terugreis naar Nederland. Ik geef hem de hand en zeg vaarwel.

Ico heeft de bidons met slivovitsj gevuld en mijn ketting met zonnebloemolie gesmeerd. De binnenkant van mijn kuit heeft al een tandwielprint. Als ik ooit een tatoeage neem dan is het dit tandwiel op deze kuit.
De boerderijen langs de weg zijn verlaten. Elk half uur neem ik een slok slivovitsj. Tegen het eind van de dag zie ik alleen nog tussen mijn armen de witte streep op de weg.

Klimmend omzeil ik de kevers maar als ik vaart heb worden ze geplet. Mijn haar slaat in mijn ogen en de lijn schiet onder mij door. De fietsband neemt kalk op. Als ik van de lijn afwijk wordt de band weer zwart.


Bart Lodewijks